Een vogel en een mand illustreren voorzetsels: boven, in, bovenop, onder, naast, enz.
Hoe werkt het: klik op het groene knopje om de volgende afbeelding te zien. Elke afbeelding illustreert een voorzetsel.
Wat leer je: de leerling leert de voorzetselwoorden.
Haal zoveel mogelijk uit de activiteit: kijk naar elke afbeelding. Zorg ervoor dat je de woorden en zinnen die je hoort zeker herhaalt. Wanneer je alle woorden hebt geleerd, klik je op het vraagteken om de quiz te starten. Herhaal tot je alle vragen juist beantwoord hebt.
Groepsactiviteiten: verberg een kinderspeeltje in de kamer. Vertel de leerlingen waar het is, vraag de leerlingen om het te vinden. Laat de leerlingen om de beurt iets verstoppen en laat hen zeggen waar het is.